Gemiddelde verblijfsduur asielopvang blijft stijgen
De gemiddelde duur van asielopvang, van personen die het opvangnetwerk in 2024 hebben verlaten, bedraagt maar liefst 531 dagen. Zo blijkt uit het antwoord van staatssecretaris voor Asiel en Migratie Nicole de Moor op een vraag van Vlaams Belang-Kamerlid Francesca Van Belleghem. “Dat is dus bijna anderhalf jaar”, stelt Van Belleghem. “De reeds genomen maatregelen om de verblijfsduur te verkorten, zijn duidelijk onvoldoende. En daarnaast zijn ook maatregelen nodig om de excessen tegen te gaan.”
Met een gemiddelde duur van 531 dagen is er opnieuw een stijging ten opzichte van 2023 (513 dagen) en 2022 (509 dagen). “Deze stijging is op zijn minst onverwacht te noemen”, merkt Van Belleghem op. “De Moor heeft in juni immers nog maatregelen genomen, net om de gemiddelde verblijfsduur te verkorten. Iedereen die een negatieve asielbeslissing kreeg, moest de opvang binnen een periode van 30 dagen verlaten.”
“We zijn ondertussen een half jaar verder. De effecten van De Moors maatregelen hadden al ‘voelbaar’ moeten zijn”, gaat het Kamerlid verder. “Dat de gemiddelde verblijfsduur alsnog stijgt, kan alleen maar betekenen dat de genomen maatregelen ruim onvoldoende zijn. De belangrijkste maatregelen die men moet nemen, zijn maatregelen om de instroom van asielzoekers te doen dalen, waardoor de asieldiensten sneller kunnen beslissen en men dus ook snel de asielopvang terug kan verlaten.”
“Excessen moeten worden tegengegaan”
Van Belleghem wil ook dat de staatssecretaris initiatieven neemt om excessen tegen te gaan: “Uit een antwoord op een schriftelijke vraag blijkt dat de langste verblijfsduur in een opvangcentrum maar liefst 3.419 dagen bedraagt. Dat is meer dan negen jaar. Het zou om een zwaar zieke persoon gaan die ten laste van de asieldiensten in een zorginstelling verblijft. Blijvend procederen kan - niet in het minst in het belang van deze persoon zelf, maar ook in het belang van het systeem - niet de oplossing zijn.”
“En de langste verblijfsduur in een lokaal opvanginitiatief bedraagt 1.466 dagen of vier jaar”, merkt Van Belleghem tot slot op. “Hier betrof het een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, waarbij zijn of haar asielverzoek vermoedelijk werd afgewezen, maar die omwille van minderjarigheid niet teruggestuurd kon worden naar het land van herkomst. Sinds het bereiken van de meerderjarigheid, heeft de persoon in kwestie een nieuw asielverzoek ingediend. Asielzoekers kunnen bijna tot in het oneindige blijven procederen, ook al werd hun asielverzoek reeds afgewezen. De volgende regering moet snel werk maken van een regeling die het eindeloos procederen onmogelijk maakt.”