Persberichten
vrijdag, 11 apr 2025

Brussel en Wallonië in gebreke inzake activeren en sanctioneren leefloners

Foto: wikimedia commons. flamenc. Brussel en Wallonië in gebreke inzake activeren en sanctioneren leefloners

Brussel en Wallonië tellen verhoudingsgewijs veel meer leefloners dan Vlaanderen. Tegelijkertijd worden zij daar een stuk minder geactiveerd en nauwelijks gesanctioneerd. “Opnieuw moeten we vaststellen dat er in Brussel en Wallonië een hangmatcultuur heerst”, zegt Kamerlid Ellen Samyn (Vlaams Belang), die hierover de cijfers opvroeg. “En Vlaanderen krijgt hiervoor opnieuw de rekening gepresenteerd.”

Wie over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt, kan via het OCMW aanspraak maken op een leefloon. Wallonië en Brussel tellen verhoudingsgewijs veel meer leefloners dan Vlaanderen. Wallonië is grosso modo goed voor de helft van de leeflonen, Brussel voor een kwart.

Het is echter niet de bedoeling dat mensen daarin blijven hangen. Daarom dienen OCMW’s leefloners te begeleiden om hen zo snel mogelijk terug naar het normale leven te helpen. Daartoe beschikken zij onder meer over het GPMI (geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie), een contract tussen OCMW en leefloner, waarin op maat onderlinge afspraken worden gemaakt om terug op eigen benen te kunnen gaan staan. “Het zijn de Bijzondere Comités voor de Sociale Dienst van elke gemeente apart die instaan voor zowel het opleggen van een GPMI als het voorzien van sancties wanneer leefloners zich niet aan de gemaakte afspraken houden“, aldus Samyn. ”Maar daarin blijkt een groot cultuurverschil te bestaan tussen de gewesten.”

In Vlaanderen krijgt zes op de tien leefloners een GPMI opgelegd, terwijl dat in Wallonië slechts voor vijf op de tien leefloners het geval is, en in Brussel zelfs niet eens vier op tien. “De Vlaamse OCMW’s doen duidelijk beter hun best om leefloners te begeleiden en te activeren dan de Waalse en Brusselse OCMW’s”, gaat Samyn verder. “Dat is op zich al contradictorisch omdat die twee andere gewesten veel meer leefloners tellen dan Vlaanderen. Men zou dan toch mogen verwachten dat zij meer inspanningen doen om mensen te activeren, maar het tegendeel is waar. In het zuiden heerst ook op dit vlak duidelijk een hangmatcultuur.”

“De Vlaamse belastingbetaler hoest een groot deel van de kost van de leeflonen op”

De grootste verschillen tussen de gewesten doen zich echter voor op het vlak van sanctionering. Indien een leefloner zich niet aan de gemaakte afspraken van het GPMI houdt, kan hij worden gesanctioneerd door een inhouding van maximaal drie maanden van zijn leefloon, of zelfs de volledige intrekking ervan. In Wallonië en Brussel wordt er verhoudingsgewijs heel wat minder gesanctioneerd dan in Vlaanderen: met bijna de helft van de leefloners wordt in Wallonië amper 28 procent van de sancties uitgesproken; en Brussel – met dik een kwart van de leefloners – is goed voor amper 186 sancties (4 procent) op vijf jaar tijd. “Wat ook opvalt is dat de sanctionering in Brussel beperkt blijft tot de minst vergaande sanctie”, aldus nog Samyn. “In Vlaanderen is men dus streng ten aanzien van leefloners die de afspraken niet nakomen, in Wallonië is men veel lakser en in Brussel is er zelfs nauwelijks sprake van sanctionering. Hoeft het dan te verbazen dat er daar veel meer leefloners zijn dan in Vlaanderen?”

Het Vlaams Belang wil daarom dat Wallonië en Brussel op dat vlak voor hun verantwoordelijkheden worden geplaatst. “Nu wordt op federaal niveau een groot deel van de kost van de leeflonen opgehoest en dat is dus in essentie de Vlaamse belastingbetaler. Dat is een pervers mechanisme. Brussel en Wallonië zullen pas hun verantwoordelijkheden opnemen als ze zelf voor de kosten ervan moeten opdraaien. Wij pleiten daarom voor een volledige splitsing van de sociale bijstand, uiteraard met inbegrip van de financiële aspecten ervan,” besluit Samyn.